Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet op de vennootschapsbelasting 1969

 

Artikel 10
1
Bij het bepalen van de winst komen niet in aftrek:
a
de niet onder artikel 9 vallende onmiddellijke of middellijke uitdelingen van winst, onder welke naam of in welke vorm ook gedaan;
b
de niet onder artikel 9 vallende uitkeringen welke worden gedaan ingevolge statuten, stichtingsbrief of andere soortgelijke akte, tenzij zij naar haar aard tot de kosten van een onderneming behoren;
c
renten op inleggelden van een coöperatie of van een vereniging op coöperatieve grondslag, renten op aandelen in een onderlinge waarborgmaatschappij of in een vereniging welke op onderlinge grondslag als verzekeraar of kredietinstelling optreedt en, in het algemeen, alle vergoedingen voor kapitaalverstrekkingen door oprichters, aandeelhouders, leden, deelnemers of deelgerechtigden als zodanig;
d
vergoedingen op een geldlening alsmede waardemutaties van de lening, indien de lening onder zodanige voorwaarden is aangegaan dat deze feitelijk functioneert als eigen vermogen van de belastingplichtige;
e
de vennootschapsbelasting, alsmede belastingen die buiten Nederland in enige vorm naar de winst of bestanddelen van de winst worden geheven, indien voor de belastingplichtige ter zake daarvan een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is of indien de bestanddelen van de winst waarop de buiten Nederland geheven belasting betrekking heeft niet worden begrepen in de belastbare winst;
f
de wegens genoten winst geheven dividendbelasting en naar prijzen van kansspelen geheven kansspelbelasting;
g
de bedragen aan meer in aanmerking te nemen loon als omschreven in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964, in situaties van een aanmerkelijk belang in de belastingplichtige, behoudens indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat over die bedragen bij degene die deze bedragen volgens genoemd artikel geniet per saldo een belasting naar het inkomen wordt geheven die naar Nederlandse maatstaven redelijk is;
h
bij lichamen waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon een belang heeft of heeft gehad: door die rechtspersoon geheven belastingen of rechten voorzover aannemelijk is dat de invoering of wijziging daarvan is of was gericht op het verminderen van de grondslag voor de heffing van belastingen naar de winst of het inkomen. De belastingplichtige diezekerheid wenst omtrent de vraag of dit onderdeel ten aanzien van hem toepassing vindt, kan een verzoek indienen bij de inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist;
i
kosten en lasten die verband houden met een werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, ten behoeve van een natuurlijk persoon die een aanmerkelijk belang als bedoeld in hoofdstuk 4, uitgezonderd de artikelen 4.10 en 4.11, van de Wet inkomstenbelasting 2001 in de belastingplichtige heeft, of van een daarmee verbonden persoon als bedoeld in artikel 3.92 van die wet, in zijn woning die niet tot het vermogen van een onderneming of tot het resultaat uit een werkzaamheid behoort, tenzij de kosten en lasten bestaan uit een vergoeding die als loon wordt belast dan wel de werkruimte een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning vormt en:
1
ingeval bedoeld persoon tevens een werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij zijn belastbaar loon hoofdzakelijk in de werkruimte in die woning verwerft, of
2
ingeval bedoeld persoon niet tevens een werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij zijn belastbaar loon hoofdzakelijk in of vanuit de werkruimte in die woning verwerft en in belangrijke mate in de werkruimte in die woning verwerft;
j
bij een vennootschap met een geheel of ten dele in aandelen verdeeld kapitaal: uitreiking of toekenning van aandelen in dat kapitaal of in dat van een met die vennootschap verbonden lichaam, van winstbewijzen in de vennootschap of in een met die vennootschap verbonden lichaam, alsmede van rechten om aandelen in dat kapitaal of winstbewijzen in de vennootschap of een daarmee verbonden lichaam te verwerven of van daarmee gelijk te stellen rechten.
2
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder woning mede verstaan: een duurzaam aan een plaats gebonden schip of woonwagen in de zin van artikel 1 van de Woningwet, alsmede de aanhorigheden van een woning, schip of woonwagen.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • LJN AA4191, Eerste aanleg - meervoudig, P96/1539
    Rechtsoort
    Belasting
    Datum uitspraak
    07-01-1998
    Status
    gepubliceerd
    Soort procedure
    Eerste aanleg - meervoudig
    Instantie
    gepubliceerd
    Rechtsoort
    Gerechtshof Amsterdam
    Gerechtshof te Amsterdam kenmerk P96/1539 GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Derde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van Beleggingsmaatschappij X B.V., belanghebbende, tegen een uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst Grote ondernemingen, de inspecteur. 1. Loop van het...
  • LJN AQ8807, Eerste aanleg - meervoudig, BK-01/00934
    Rechtsoort
    Belasting
    Datum uitspraak
    05-03-2002
    Status
    gepubliceerd
    Soort procedure
    Eerste aanleg - meervoudig
    Instantie
    gepubliceerd
    Rechtsoort
    Gerechtshof 's-Gravenhage
    Artikel 10a van de Wet vpb 1969; artikel 10, onderdeel f, van de Wet vpb 1969 (tekst tot 1 januari 2001). In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht geen aftrek heeft toegestaan van het bedrag van ƒ 143.414 wegens fictieve rente. Beroep gegrond.
  •